Groffe trechters (en wat je er aan kunt ontdekken)


In de eerste helft van de 18e eeuw domineerden de trechterpijpen deze aardbol. En ze kwamen bijna allemaal nog uit Gouda ook. De goedkoopste soort (destijds groffe pijpen of pijpen van groffe kwaliteit genoemd) werd het meest gerookt in Nederland en wordt daarom erg vaak gevonden. Het zijn de pijpen met de minste details (en de minste verzamelwaarde), maar wat kun je er eigenlijk wel aan zien?

 

Trechterpijpen zijn pijpen waarvan de kop het breedst is aan de bovenkant. De zijkanten van de kop lopen eerst nog een stuk gelijk aan elkaar naar beneden en voorbij het midden lopen ze pas naar elkaar toe. Zo ontstaat er een trechtervorm, al is het geen hele duidelijke trechter. Dit was het resultaat van een nieuwe vormgeving, nadat de pijpen bijna een eeuw lang hetzelfde uiterlijk hadden gehad. Eenvoudigweg bood deze nieuwe vorm meer ruimte voor tabak, zonder dat de pijp er te plomp van werd. Binnen vijftig jaar na het ontstaan van de trechterpijp werd er al een nieuwe vorm bedacht, de ovale pijp. Daarom zijn trechterpijpen een makkelijke groep om de ouderdom van te bepalen, want die komt redelijk overeen met de eerste helft van de 18e eeuw.

 

Omdat niet iedereen geld had voor dezelfde mooie pijp waren er kwaliteitsverschillen en die verschillen waren zichtbaar. Het makkelijkst zag je het aan de lengte van de steel, want lange stelen waren het lekkerst om uit te roken en het moeilijkst om te maken, dus de duurste pijpen hadden een lange steel. Helaas vinden wij bijna nooit hele pijpen omdat ze zo kwetsbaar waren, dus moeten we naar andere details kijken en die zijn er gelukkig genoeg. Ik vertel daar een andere keer over, anders dwaal ik af.

 

De goedkoopste kwaliteit pijpen waren pijpen waar de minste tijd in zat om ze te maken. De steel was niet lang. Als de pijp was geperst werd de bovenkant gebotterd en de persnaden werden gladgestreken en eigenlijk was de pijp dan al klaar om gebakken te worden. Deze pijpen waren zo simpel dat een pijpenmaker er niet eens een merk op zette. Deze pijpen werden 'groffe' pijpen genoemd, dat betekende eigenlijk eenvoudige pijpen.  Er zijn binnen de groep wel variaties. De pijpen uit Schoonhoven, die ik heb beschreven in mijn eerste en tweede blog, behoren ook tot de eenvoudige pijpen, maar zijn versierd of hebben een zijmerk.

Ik zal de verschillen nog wel een keer op een rij zetten. Hier gaat het helemaal over de allersaaiste pijpen.

 

De pijp aan het begin van het verhaal is een schoolvoorbeeld van eenvoudigheid. Waarschijnlijk is hij gemaakt tussen 1730 en 1740. In welk centrum (in welke stad) is niet te zien, want er staan geen herkenbare merken op en de vorm is universeel. Omdat deze pijpenkop is gevonden in Oudewater is het waarschijnlijk dat de pijp in Gouda of in Schoonhoven is gemaakt, omdat deze steden het meest dichtbij liggen. De ouderdom van de pijp haal ik uit de vorm. Deze trechterpijp heeft een volledig ontwikkelde trechtervorm, die niet meer doet denken aan de periode van de dubbelconische pijp er voor. De steel en de kopwand zijn dunner geworden. Omdat bij goedkope pijpen niet meteen de nieuwste vooruitgang in vormgeving werd toegepast, loopt de vorm wat achter ten opzichte van de vormontwikkeling van die tijd.

 

De uiterlijke kenmerken die te zien zijn: trechtervormige kop, gebotterd, onbehandeld oppervlak, maar wel ontdaan van de kleiranden op de naden. Dit soort pijpen heeft een spoor en geen hiel, er is dan ook geen vlakje nodig om een merkstempel op te zetten. De pijp is gerookt, maar niet veel, misschien maar één of twee keer.


Hier staat de pijp nog een keer. Uit dezelfde put komt de pijp die er rechts naast staat. De leeftijd van de twee pijpen is ongeveer hetzelfde. Toch kun je zien dat ze verschillend zijn. Je kunt alleen niet zien dat de tweede pijp kleiner is. Door de foto lijkt hij breder, maar hij is vooral iets lager. Het scheelt maar drie millimeter en voor het uiterlijk maakt dat best al wat uit. 

Bij dit soort pijpen zul je zien dat er heel veel kleine verschillen zijn, ook al zijn ze in wezen allemaal hetzelfde. De vormen waren allemaal handgemaakt en bij veel verschillende pijpenmakers tegelijk in gebruik. De vormen sleten en werden weer vernieuwd, waardoor er kleine veranderingen ontstonden. En bij de afwerking was alles handwerk, dus ook daar ontstonden verschillen.


Wat zie je aan deze drie pijpenkoppen? Ze hebben alle drie een ander spoor. De eerste pijp heeft een platte hiel. Klassiek, zoals bij de dubbelconische pijp, hadden alle pijpen een hiel waar bij de betere kwaliteiten het makersmerk op kwam te staan. Was de pijp goedkoop, dan werd de hiel wel netjes recht gesneden, maar het vlak bleef leeg. De vroege categorie trechterpijpen heeft meestal nog een hiel in plaats van een spoor. De hiel wordt al snel kleiner, tot aan naar het formaat van nummer twee. Bij nummer twee kun je ook zien dat de zijkanten wat ronder naar binnen lopen, de knik is niet meer duidelijk aanwezig. Daarom is de eerste pijp waarschijnlijk een vroege trechter, van 1705-1715, en de tweede een late, van 1735-1745.

De derde pijp komt daar ergens tussen in. Maar de foto staat er vanwege het spoor. Het is de mislukte variant, die je evengoed regelmatig ziet. Dit spoor is ergens voor het bakken, tijdens de behandeling, vervormd tot een kleine bobbel. Er zijn zelfs pijpen waar het spoor bijna of zelfs helemaal is verdwenen. Het is in haast of onhandigheid gebeurd, maar deze pijpen werden evengoed verkocht, want er viel nog prima uit te roken. Als zo'n spoor weg is lijkt de pijp op een ander type, de rondbodem pijp. Maar vanwege de eigen vormgeving van deze pijpen kun je zien dat het toch om een productiefout gaat.


Wat productiefouten betreft, die kun je ook goed terugzien op eenvoudige pijpen. De selectiecriteria waren nu eenmaal wat minder hoog. Een paar leuke voorbeelden: De eerste twee pijpen komen uit dezelfde mal en die mal had deukjes in het oppervlak zitten. Of het om reparaties gaat, of juist beschadigingen, dat weet ik niet. Het kan zelfs zijn dat er een voorstelling heeft gestaan, als versiering, die later is weggepoetst. De pijp is er niet mooier op geworden. Omdat de eerste twee pijpen exact dezelfde oneffenheden hebben, is het duidelijk dat probleem in de mal zit. Het spoor van de pijpenkoppen is kort afgesneden, ook een vaker voorkomende variant.

Op de zijkant van dit spoor staat ook nog een punt die er bewust is op gezet. deze punt dient ter identificatie van de mal. Als de pijpenmakerij een hoge productie had, waren er van dezelfde soort pijp verschillende mallen. Zo kon dezelfde pijp tegelijk door verschillende werknemers worden gemaakt. Als er iets fout ging met de productie, dan kon de bijbehorende mal en persoon opgespoord worden. Er bestaan een aantal van dit soort tekens, al zijn het meestal gewoon stippen.

 

De derde pijpenkop heeft een scheur en die is ontstaan tijdens het bakken. De binnenkant van de pijpenkop is heel gebleven en daarom is de pijp gewoon verkocht en zelfs redelijk gerookt. De scheur is waarschijnlijk ontstaan door het niet helemaal goed mengen van de klei, of door kleine temperatuurverschillen tijdens het bakken.

 

Aan de laatste pijpenkop is een bolletje klei blijven plakken. Een pijp ligt vaak nog even te wachten, na het persen, tot hij droog genoeg is om zonder verbuigen in de pot gestapeld te worden, waarin hij de oven in gaat. Ergens in die periode is dat bolletje klei aan de kop gekomen en meegebakken.

 

Al deze pijpen voldeden al niet aan de hoogste kwaliteitseisen, maar zijn ook nog eens slechter uitgevallen dan de bedoeling was. Dat ze gerookt zijn betekent dat ze gewoon verkocht zijn, maar wellicht als  B-keus.


Reactie schrijven

Commentaren: 0