Begrippenlijst


De onderdelen van een kleipijp en hun meestgebruikte naam

1. Kop, pijpenkop Het gedeelte van een pijp waar de tabak in wordt gestopt en aangestoken. Te vergelijken met een hele kleine pot, beker of dop, maar met een eigen, karakteristieke vorm.
2. Ketel Ook wel gebruikt als aanduiding voor de kop, maar heeft een specifieke betrekking op de binnenkant, cq inhoud van de pijpenkop.
3. Opening, filt Bovenrand van de kop. Filt is daar de technische naam voor. Deze kan recht zijn afgesneden, zoals gewoon is bij Engelse pijpen, of gebotterd. In het laatste geval is de opening afgerond zodat er een zachtere overgang van kop naar ketel ontstaat. Dit is de standaard bij Nederlandse pijpen.
4. Radering, groef Stijlelement. Rondom de bovenkant van de kop wordt ter verfraaiing een rand gezet met een radeermes. Bij goedkope pijpen is die rand vaak alleen naar de roker toe aanwezig. Een andere, goedkope, variant is de groef. Er is dan alleen een gleufje zichtbaar, geen kartelrand.
5. Wand De buitenzijde van de pijpenkop.
6. Hiel, spoor Een uitsteeksel aan de onderzijde van de kop. De spoor is de puntige, eenvoudige variant van een hiel. Een hiel heeft een plat vlak als onderkant, dat gebruikt werd om een merkstempel op aan te brengen.
7. Stoep De zijkant van de hiel, of: de ruimte tussen de onderkant van de hiel en de bodem van de kop.
8. Merk

Reclame of eigendomsaanduiding van de pijpenmaker. De meeste merken gingen over naar een volgende maker en staan daarom niet voor een uniek persoon.

Merken werden op de hiel geplaatst of op de wand van een kop.

9. Steel Langwerpig, buisvormig uitsteeksel aan de kop. Bedoeld om de rook van de gloeiende tabak mee aan te zuigen (het 'trekken' aan een pijp) en onderweg af te koelen. De lengte van de steel bepaalde voor een gedeelte de mate van het rookgenot.
10. Mondstuk Het uiteinde van de steel. Normaliter is deze gewoon recht afgesneden. Na het midden van de 18e eeuw ontstaat als variant het knopmondstuk. Het steeleind werd verdikt met een bolletje. Dit was bedoeld voor korte pijpen, die zonder handen konden worden gerookt. Door de knop kon de steel achter de tanden blijven hangen.
11. Steelradering Identiek aan radering op de kop, maar altijd rondom de steel gezet. Een eenvoudige decoratievorm, die ook een secundaire functie kon hebben. Door het zetten van raderingsbanden kon het evenwichtspunt (zwaartepunt) van de pijp worden aangegeven. Daar kon de pijp het eenvoudigst worden vastgehouden.
12. Rookkanaal

Het 'buisgat' in de steel, van kop naar mondstuk.

 

Veelgebruikte termen die te maken hebben met de fabricage van kleipijpen

 

1. Pijpaarde  De grondstof voor het vervaardigen van kleipijpen. Pijpaarde is een zeer fijne en oxidearme (of -loze) kleisoort, die zich na bewerking goed leent voor het persen van gedetailleerde, kleine vormen, zoals beeldjes en pijpen.
2. Zoken (Eng. to soak) De pijpaarde blijft een periode onder water liggen weken in een ton, zodat het goed bewerkbaar wordt en organische verontreinigingen (plantenresten) boven komen drijven.
3. Rollen
(Eng. to roll) Het in vorm rollen van de klei als voorbereiding op het kasten.
4. Kasten (Eng. to cast) Het vormen van een kleipijp in een (metalen) mal.
5. Stopper (Eng. Stop, Stopper, als in dichtstoppen) Een gereedschap om de holte van de ketel uit te persen.
6. Weijer (Eng. Wire) IJzerdraad die wordt gebruikt voor het maken van het steelgat (rookkanaal).
7. Schenker Afwerkmesje voor steelnaden en -einde.
8. Botter (Ned. Bot, niet scherp) Gereedschap voor het afronden van de ketelrand.
9. Smooijer (Eng. to smooth, gladmaken) Gereedschap om de vormnaden van de pijp weg te strijken tijdens de nabehandeling door tremsters.
10. Tremmen (Eng. to trim, net maken) Nabehandeling van de kleipijp. De nabehandeling varieert per pijpsoort. In deze fase wordt er geradeerd, gebotterd, opgwreven, geglaasd, gemerkt en in de was gezet.
11. Tremster Vrouwelijke arbeider die de pijpen de benodigde nabehandeling gaf.
12. Glazen
(Eng. to glaze, laten glanzen) De Pijp wordt geheel of gedeeltelijk bestreken met een agaatsteen, die het oppervlak laat glanzen.