Een pijpenmaker had vaak geen eigen oven, want daar was ruimte en geld voor nodig. Vanwege het brandgevaar dat ovens met zich meebrachten was het ook niet mogelijk om ze overal in de stad te
bouwen, er waren plaatsen (of wijken) voor. Meestal werd er dus gebruik gemaakt van de bestaande ovens die in het bezit waren van pottenbakkers. De pottenbakkers hadden tijdens een bakbeurt vaak
ruimte over in hun oven en die konden ze aan de pijpenmakers verhuren. Zo werden de pijpenmakers geholpen en hadden de pottenbakkers er ook nog iets aan. Over de potten- en pijpenbakkersovens in
Nederland is niet heel veel bekend, omdat ze in de meeste gevallen na gebruik zijn afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw. In 'Een 17de-eeuwse tabakspijpenoven in Breda,
Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek in Breda' van A. Carmiggelt en G. van den Eynde (1993) wordt de vondst van de resten van een pijpenoven beschreven.