In eerste instantie werden kleipijpen gemerkt met een stempel op de onderkant van de hiel. Als ze al werden gemerkt. Het stempel stond op een geschikte plek, een plat stukje onderop de pijp dat nergens anders voor werd gebruikt. Het is tamelijk bescheiden. De allereerste merken werden op deze manier geplaatst en de allerlaatste werden op nog steeds dezelfde manier toegevoegd.
In Engeland gebruikten pijpenmakers een alternatieve stempelwijze. De letters van de pijpenmaker werden op de zijkanten van de hiel gezet. Zo waren ze zichtbaarder (hoewel je dan nog altijd wel twee kanten moet bekijken), maar nog belangrijker: de letters werden in de mal van de pijp aangebracht en zaten dus al op de gekaste pijp. Er hoefde dus geen apart merkstempel weer te worden gezet en dat was tijdswinst bij hoge productiewerk.
In Nederland heeft iets soortgelijks ook bestaan. Tegen de overgang naar de achttiende eeuw bedenkt men namelijk het zijmerk. In de stroomversnelling van de zich over-specialiserende Goudse industrie is de goedkope pijp een veel verkocht product, maar zonder een eigen uitstraling. Je kunt een fantastische handel hebben in goedkope pijpen, maar buiten je clientèle om zal niemand dat ooit te weten komen zolang je er geen reclame mee kunt maken. En de pijp zelf is toch de beste reclame. Dus wat doe je? Je zorgt dat er in de mal, op de zijkant van de pijpenkop, een merk komt te staan. Je eigen merk, zoals je hielmerk, maar dan groot en duidelijk op de zijkant van de pijp. Goedkope pijpen worden toch niet nabewerkt, dus dat merk staat niet in de weg.
De 18e eeuw werd dé eeuw van het zijmerk. Pas in de hele vroege negentiende eeuw verdwijnt het weer.
Ook letters of merkafbeeldingen op de zijkant van een spoor (of soms een hieltje) vallen bij ons onder het zijmerk. Dat heeft er waarschijnlijk voor een groot deel mee te maken dat de groep pijpen, de goedkope pijpen met een merk, gelijk is. De iets betere soorten hadden zichtbaar betere kenmerken en dus meteen ook een hielmerk.
Gouds of niet Gouds? Dat is de vraag
In Nederland was er één hoofdcentrum waar pijpen werden gemaakt en dat was Gouda. Met de hoge kwaliteit van Goudse pijpen en de enorme levercapaciteit kon nauwelijks worden gewedijverd. Goedkope pijpen echter konden overal gemaakt worden. De techniek vergde een stuk minder vaardigheden en de materialen en grondstoffen waren niet duurder. Dus toen de goedkope pijpen zich konden gaan onderscheiden met eigen zijmerken, ontstond er in andere steden een nieuwe markt voor pijpen die op konden tegen de Goudse. Schoonhoven en Gorinchem werden zelfs grote marktcentra met zijmerkpijpen die hun eigen distinctieve uitstraling hadden. Ze werden erg goed verkocht en ze worden nog steeds door heel Nederland gevonden. Naast pijpen met een eigen merk werd er veel gekopieerd (ofwel: vervalst). De best lopende Goudse merken waren gewild en dus lag het voor de hand om een graantje mee te willen pikken. Ondanks strenge wetten vanuit het Goudse gilde was het niet heel moeilijk om vervalsingen te verkopen, getuige de vele bodemvondsten. Soms is de vervalsing duidelijk, vanwege een erg slechte kwaliteit van de gravering of een duidelijke aanpassing om zo een boete te ontlopen. Maar er zijn ook goede vervalsingen en meestal zijn die niet van echt te onderscheiden.
Op deze pagina's staan een aantal voorbeelden van pijpen met een zijmerk, logisch ingedeeld op letters, cijfers, beeldmerken en een paar makkelijke uitzonderingen.