Slijtage

Van mal, gebruik en bodem


Slijtage van mal

Een verse pijp uit een verse mal is zo scherp van vorm en gravering als maar mogelijk is. Maar het gevaar voor slijtage, en daarbij het vervagen van de vorm en de afbeeldingen, ligt al snel op de loer. De pijpenmallen werden uit messing gestoken. Messing is een legering van metalen en als zodanig stevig genoeg voor vele persingen met taaie klei. Tegelijkertijd is messing wat zacht en daarom goed bruikbaar voor het modelleren van een pijp en het maken van fijne gravures. Tijdens de minimaal honderden persingen die met een messingen mal worden gedaan, verdwijnt de scherpte van het oppervlak van de mal, door slijtage. Wanneer een pijpenmaker de mal voor langere tijd wil gebruiken, en dit is economisch de meest voorkomende keuze, zal de mal na een x duizend persingen opnieuw moeten worden bijgewerkt (dit heet opgehaald). De scherpte is dan weer voor een flink aantal persingen goed. Wanneer je rijk bewerkte 18e eeuwse pijpenkoppen van eenzelfde maker goed bekijkt, dan zie je nog wel eens kleine verschillen in de afbeeldingen. Dat is een resultaat van het ophalen van de mal. Wanneer je aan de buitenkant van een pijpenkop ziet dat de vorm niet helemaal rond meer is en dat de helften van de hiel of spoor niet goed meer op elkaar aansluiten, dan is de mal versleten en waarschijnlijk zelfs al een paar keer opgehaald, tot waar het probleem niet meer oplosbaar is.

 

Slijtage door gebruik

De minste slijtage treedt op tijdens het gebruik van de pijp. Veel pijpen werden niet oud. Ze braken of als ze dicht gingen zitten door teer werden er nieuwe gekocht. Het schoonbranden van dichtgeslibde pijpen kwam ook voor, als budgettaire variant. Een goed gerookte pijp verkleurt vooral. De binnenkant wordt zwart, de buitenkant wordt van boven af steeds bruiner. Een goed gebruikte pijp kan schade vertonen. Stukjes die van de bovenrand af zijn, een afgebroken hiel of spoor, een verkorte steel, als de eigenaar de pijp nog kon gebruiken bleef de pijp rookbaar. Wanneer de stukjes verdwenen bovenrand ook op de breuk zwart zijn, zijn het slijtagesporen tijdens het gebruik. Wanneer de steel is afgebroken en de pijp is in gebruik gebleven, zijn er soms sporen zichtbaar van tandinslijtingen of bewerking van het afgebroken steeleinde. Er wordt nog wel eens een puntvorm gevijld aan dikkere stelen.

Krassen zijn moeilijk als gebruikssporen te determineren, tenzij vast te stellen valt dat ze om al dan niet bekende reden moedwillig zijn aangebracht. Ik ken vondsten met een vlak geschuurde zijkant of bovenkant.

 

Slijtage door de bodem

Bodemvondsten, zeker in het geval van kleipijpen, hebben langer in de grond gezeten dan dat ze in gebruik geweest zijn. Het is daarom niet raar dat verschillende bodemcondities in combinatie met tijd bijdragen aan allerlei vormen van slijtage. Er zijn pijpen die de dans van bodemslijtage geheel ontspringen en als nieuw uit de bodem komen, maar in het mildste geval treedt er verkleuring op. Als de pijp uit klei komt is er sprake van vergrijzing van het oppervlak. Veengronden kleuren de pijp bruin en de wortels van een akker of bosgrond hebben een oxiderend effect, waardoor er rode vlekken of zelfs ijzer op de pijp komt. Komen de pijpen uit een beerput of afvallaag met daarin verschillende metalen of zelfs oliën? Dan kan het oppervlak onveranderbaar gevlekt raken met zwart, bruin, rood en grijs. Behalve verkleuringen kan een pijp in de bodem ook beschadigen of zelfs oplossen. Pijpen uit een oud toemaakdek op akkers liggen vaak dicht aan de oppervlakte, waardoor breuken en krassen ontstaan tijdens de bewerking van het land (ploegen). Het ergst zijn pijpen er aan toe wanneer ze in een venige bodem liggen. Veengronden zijn zuur genoeg om het oppervlak van de pijp langzaam op te lossen en afhankelijk van de omstandigheden kan de pijp een scherp oppervlak missen tot geheel opgelost zijn. Het komt gelukkig niet veel meer voor, maar wanneer een toch al door veen aangetaste pijp aan vorst wordt blootgesteld, drukt het bevroren water de rest van de pijp tot gruis.

 

Combinatie

Het zal duidelijk zijn dat de staat van een in de bodem aangetroffen pijp afhankelijk zal zijn van een combinatie van de drie beschreven slijtagesoorten. De pijp zal dus op enigerlei wijze eerder wel, dan niet versleten zijn. Vandaar dat in de verzamelaarswereld een bodemvondst altijd beoordeeld zal worden op de al dan niet aanwezige 'mint condition'. Voor onderzoek is het meer van belang welke factoren zijn af te lezen van het oorspronkelijke product en wat de slijtage er nog voor verhaal aan toevoegt.

 

Water

Een extra categorie slijtage is water. Water is overal en zit natuurlijk ook in de bodem, waar het een rol speelt in erosieve processen. Maar wanneer water in grotere hoeveelheden tegelijk aanwezig is, zoals bij een brede vaart, een meer of een zee, dan speelt water een eigen rol in het slijten van pijpen. Vooral in combinatie met wind, aan de randen van het water, worden de pijpen zo regelmatig heen en weer bewogen dat het oppervlak telkens licht wordt opgeschuurd. De achtergebleven scherven zijn vaak zo veranderd dat de oorspronkelijke vorm moeilijk te herkennen is.


17e eeuws steelfragment met (barokke) graveringen op het oppervlak. De steel is versleten door een slechte mal, de doorsnede is niet meer rond maar ovaal, al is dat niet op deze foto's te zien. De hoogteverschillen op het oppervlak zijn verder verweerd in de bodem, die enigszins zuur is geweest. De roestkleurige vlekken zijn het resultaat van plantenwortels.


Barokke pijpenkop uit een versleten mal, die verder is versleten in een zuur milieu (veengrond). In grote lijnen is de versiering nog te herkennen, details zijn verdwenen (zie standaard barokpijpen). Op de persnaad heeft de klei een iets dichtere structuur, waardoor deze minder hard is versleten. De naad is nu als een opstaande rand zichtbaar.


17e eeuwse pijpenkop uit de omgeving van een veenmeer. De venige grond in combinatie met de schurende beweging van water heeft zijn sporen nagelaten. De pijpenkop is bijna niet meer herkenbaar.


Versleten pijpenkoppen uit hetzelfde gebied als de hierboven afgebeelde pijp, maar met minder grote schade. Toch is de invloed van bodem en water goed zichtbaar.


18e eeuwse rondbodem met een versleten buitenkant. De pijp is alleen nog te determineren en dateren op basis van de vorm. Alle afwerkingssporen en het merk (nog herkenbaar als een deukje in de bodem) zijn verdwenen.


De werking van hitte en kou, vocht en zure grond hebben hun weerslag op de pijpen die op akkers in de grond liggen. Deze pijpenkop is gebarsten en met iets meer jaren in de grond was er van deze pijpenkop niets meer over geweest.